1681. Vioolbouwer Nicolo Bussotti legt de laatste hand aan zijn meesterwerk: een viool voor zijn ongeboren zoon. Wanneer Bussotti's vrouw samen met het kind in het kraambed sterft, is de vioolbouwer ontroostbaar. Hij lakt het instrument met het bloed van zijn vrouw zodat ze er voor eeuwig in zal voortleven. De volgende honderd jaar bevindt de viool zich in een klooster in de Zwitserse Alpen. Daar wordt het instrument aan het jonge weeskind Kaspar Weiss gegeven. De strenge vioolleraar Georges Pussin neemt het wonderkind onder zijn hoede en is van plan hem aan het Weense hof te laten spelen. Maar vlak voor zijn debuut sterft Kaspar en hij wordt begraven met de rode viool in zijn armen. Een eeuw later, Kaspars graf werd geschonden, komt de viool in handen van de decadente meesterviolist Frederick Pope die betoverd raakt door het instrument.